€ 16,99
Na het overlijden van haar grote liefde — haar man en schrijver Karel Glastra van Loon — kwam Karin Kuiper plotseling terecht in het onverwachte gezelschap van weduwen en weduwnaars. Zijn veel te vroege dood luidde een lange periode in van struikelen en doorgaan, waarin het verdriet zich als bijtend zuur een weg naar binnen brandde. Iedereen heeft hulp nodig om overeind te blijven, maar ironisch genoeg stond juist het goedbedoelde zinnetje ‘Je mag me altijd bellen’ bovenaan haar lijst van frustraties. Hoe lief ook bedoeld, het laat je leeg achter. Want juist op de momenten van diepste wanhoop kun je niet bellen. Je wílt niet bellen. Je denkt alleen maar: het gaat níet. Zíj zouden míj moeten bellen.
Pas na honderden dagen brak langzaam een tijd aan waarin Karin weer veerkracht vond, waarin ze haar levenslust stukje bij beetje terugvond. Met dit boek — waarvan inmiddels meer dan 50.000 exemplaren zijn verkocht — gaf ze stem aan de gevoelens van velen die rouwen.
“Natuurlijk weet ik dat hij niet meer thuiskomt. Dat hij niet meer naast me op de bank zit, met zijn arm om me heen en mijn hand in de zijne. Ik weet het elk moment van de dag. Maar toch bestaat er in mijn hoofd ook een parallelle wereld, waarin ik ongestoord mijn oude leven blijf leiden. Ik koop een nieuwe lamp voor de woonkamer, maar wel een die hij ook mooi zou vinden. Het lavendelblauw op de muur meng ik zolang met wit tot ik zeker weet dat hij het goed zou keuren. In elke tweede zin die ik tegen de kinderen zeg, komt hun vader voor. En in bed blijf ik keurig op mijn helft liggen, terwijl ik in mijn dromen naar hem zoek.”